
Jurisprudentie
AQ8302
Datum uitspraak2004-07-07
Datum gepubliceerd2004-08-30
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers03/01354
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-08-30
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers03/01354
Statusgepubliceerd
Indicatie
Motivering bezwaarschrift. Vaststelling ambtshalve aanslag vennootschapsbelasting.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
- Heeft de Inspecteur belanghebbende terecht niet-ontvankelijk in haar bezwaar verklaard?
- Zo nee, is de aanslag tot een juist bedrag opgelegd?
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 03/01354
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, vierde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van Beheer X B.V. te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 150.000,-. Het daartegen gemaakt bezwaar is bij uitspraak van de Inspecteur niet-ontvankelijk verklaard.
1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 232,-.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 16 juni 2004 te 's-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer A., als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer V.
1.4. Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de wederpartij. De Inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlage. Het hof rekent deze pleitnota met bijlage tot de stukken van het geding.
1.5. Het hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
2.1. Belanghebbende heeft voor het onderhavige jaar geen aangifte ingediend.
2.2. Met dagtekening 21 september 2002 heeft de Inspecteur de aanslag ambtshalve vastgesteld naar een belastbaar bedrag van ƒ 150.000,-. Tevens is een verzuimboete opgelegd van ƒ 2.500,- wegens het niet doen van aangifte.
2.3. Belanghebbende heeft tijdig bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Het bezwaar luidt als volgt:
"(...)Het vastgestelde belastbaar bedrag conform bovengenoemde aanslag bedraagt fl. 150.000,--. Ik wil u verzoeken om de belastbare winst c.q. het belastbaar bedrag 2000 voorlopig vast te stellen op fl. 5.000,--. Ik zal spoedig (voor 31 december 2002) zorg dragen voor het verstrekken van nadere gegevens.(...)"
2.4. Bij brief van 21 januari 2003 vraagt de Inspecteur aan belanghebbende waar de nadere gegevens blijven en wijst erop dat, indien de aangifte niet vóór 5 februari 2003 wordt ingeleverd, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard kan worden.
2.5. Bij brief van 5 februari 2003 vraagt belanghebbende om het bezwaarschrift nog aan te houden wegens drukke werkzaamheden op het kantoor van belanghebbende.
2.6. De Inspecteur schrijft hierop dat de nadere gegevens vóór 31 maart 2003 moeten zijn ontvangen, anders zal het bezwaarschrift naar eigen inzicht worden afgehandeld.
2.7. Op 10 april 2003 doet de Inspecteur uitspraak op bezwaar waarbij hij het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaart en de aanslag handhaaft.
2.8. Ook voor de jaren 1997, 1998 en 1999 heeft belanghebbende geen aangiften ingediend. De Inspecteur heeft voor die jaren telkens ambtshalve aanslagen opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 100.000,-. Tegen deze aanslagen is geen (1997), respectievelijk te laat (1998 en 1999) bezwaar gemaakt. De aanslagen zijn onherroepelijk komen vast te staan. De op de aanslagen verschuldigde vennootschapsbelasting is door belanghebbende voldaan.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
- Heeft de Inspecteur belanghebbende terecht niet-ontvankelijk in haar bezwaar verklaard?
- Zo nee, is de aanslag tot een juist bedrag opgelegd?
Belanghebbende is van oordeel dat beide vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen hebben ter zitting desgevraagd verklaard dat de opgelegde verzuimboete in de onderhavige procedure geen onderwerp van geschil is.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
Belanghebbende
- (Directeur) Ik treed hier op als directeur, niet als belastingadviseur.
- Er is geen aangifte gedaan. Er is niet voldaan aan de publicatieplicht.
- Ik weet dat ik zeer tekortgeschoten ben. Ik wil alsnog zo snel mogelijk aangifte doen en in nader overleg met de Inspecteur het juiste belastbaar bedrag vaststellen.
- De vennootschap heeft geen ƒ 150.000,- winst gemaakt. Het is niet rechtvaardig als die aanslag gehandhaafd blijft.
- De voorlopige jaarstukken 2000, die ik heb overgelegd bij de pleitnota, dienden voor het verkrijgen van een financiering voor de aankoop van een nieuw pand.
De Inspecteur
- Er is geen sprake van willekeur. De aanslag is een redelijke schatting op basis van de aanslagen over voorgaande jaren, die er al lagen. Er is nog steeds niet gebleken dat de aanslagen te hoog zijn. Er is nog steeds geen aangifte of jaarstukken ingediend, ook niet voor de voorgaande jaren.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak, ontvankelijkverklaring van het bezwaar en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar bedrag van ƒ 5.000,-.
De Inspecteur concludeert primair tot ongegrondverklaring van het beroep en subsidiair tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak, ontvankelijkverklaring van het bezwaar en handhaving van de aanslag.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De Inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende niet heeft voldaan aan het in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vermelde vereiste het bezwaarschrift te voorzien van een motivering.
4.2. Uit het arrest van de Hoge Raad van 29 september 1999, nr. 34 822, BNB 2000/76, volgt dat de eisen die aan de gronden van het bezwaar kunnen worden gesteld onder meer samenhangen met de mate waarin de inspecteur de aanslag heeft gemotiveerd.
4.3. De Hoge Raad overwoog in zijn arrest van 8 maart 2002, nr. 34 993, BNB 2002/224:
"In gevallen waarin niet redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de aanslag waartegen het bezwaarschrift is gericht geen motivering behoefde - hetgeen bij een aanslag waarin een verhoging is begrepen steeds het geval is - en die motivering niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 3:47 van de Awb bij, of uiterlijk binnen een week na, de bekendmaking van de aanslag aan de belastingplichtige is verstrekt, kan de belastingplichtige indien hij na die week bezwaar maakt en hij ten tijde van het indienen van zijn bezwaarschrift nog steeds niet met die motivering bekend was, in zijn bezwaarschrift volstaan met de mededeling dat hij bezwaar heeft tegen de aanslag."
4.4. In het onderhavige geval heeft de Inspecteur bij gebreke van een aangifte de aanslag ambtshalve vastgesteld, zonder dat enige motivering van het belastbare bedrag of de verzuimboete is gegeven.
4.5. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat belanghebbende met de onder 2.3 opgenomen motivering kon volstaan. Hieraan doet niet af dat in het bezwaarschrift door belanghebbende een nadere motivering wordt aangekondigd, en evenmin dat belanghebbende de aangekondigde motivering niet heeft gegeven, terwijl haar daarvoor door de Inspecteur ruimschoots de gelegenheid is geboden. Die omstandigheden kunnen immers niet bewerkstelligen dat het bezwaarschrift, dat ten tijde van de indiening voldeed aan de eisen van artikel 6:5 van de Awb, daaraan nadien niet meer voldeed (Hoge Raad 25 juli 2000, nr. 34 990, BNB 2000/333).
4.6. Gelet op het vorenstaande heeft de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
4.7. Belanghebbende heeft, hoewel daartoe uitgenodigd en aangemaand, geen aangifte gedaan, in verband waarmee de Inspecteur de onderwerpelijke aanslag ambtshalve heeft vastgesteld. Dat brengt mee dat ingevolge artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen het hof gehouden is het beroep ongegrond te verklaren, tenzij gebleken is, dat wil zeggen overtuigend wordt aangetoond, dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar en de aanslag onjuist zijn.
4.8. De vorenbedoelde sanctie neemt niet weg dat de Inspecteur de ambtshalve opgelegde aanslag niet naar willekeur mag vaststellen, maar deze moet baseren op een redelijke schatting van belanghebbendes belastbare winst.
4.9. Belanghebbende heeft ter zitting voorlopige cijfers over het jaar 2000 en geprognotiseerde cijfers over het jaar 2001 betreffende XX v.o.f. (hierna: de v.o.f.) overgelegd, welke cijfers zijn opgesteld ten behoeve van het verkrijgen van een financiering. Belanghebbende is, middels haar dochtermaatschappij, waarmee zij een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting vormt, voor eenderde deel vennoot in de v.o.f. Belanghebbende is op basis van de overgelegde cijfers van mening dat haar resultaat maximaal ƒ 16.453,08 kan bedragen.
4.10. Noch voor het onderhavige jaar, noch voor de jaren 1997 tot en met 1999, zijn jaarstukken opgesteld en/of aangiften ingediend. Met het enkele overleggen van voorlopige cijfers van de v.o.f. slaagt belanghebbende er naar het oordeel van het hof niet in overtuigend aan te tonen dat de door de Inspecteur opgelegde aanslag onjuist is.
4.11. Mede gelet op de ervaringen van de Inspecteur in het kader van de aanslagregeling en in de bezwaarfase betreffende de jaren 1997, 1998 en 1999 kan de schatting van het belastbare bedrag naar het oordeel van het hof niet als willekeurig worden bestempeld.
4.12. Belanghebbende heeft gesteld dat de Inspecteur geen redenen heeft gezien de voorlopige aanslagen naar een belastbaar bedrag van ƒ 5.000,- voor de jaren na 2000, gebaseerd op voorlopige schattingen, te betwisten. Voorzover belanghebbende hiermee heeft bedoeld te stellen dat zij aan de aan haar opgelegde voorlopige aanslagen het in rechte te beschermen vertrouwen mocht ontlenen dat de Inspecteur bij de aanslagregeling over het onderhavige jaar het belastbaar bedrag niet hoger zou vaststellen, dient deze stelling te worden verworpen. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad brengt zowel de aard als de wijze van totstandkoming van een voorlopige aanslag in het algemeen mee dat de Inspecteur door het opleggen van een dergelijke aanslag bij een belastingplichtige geen verwachtingen kan wekken waarop deze zich in redelijkheid tegenover de Inspecteur kan beroepen. De voorlopige aanslag pleegt immers te worden vastgesteld aan de hand van niet of slechts zeer globaal door de Inspecteur gecontroleerde schattingen door de belastingplichtige van diens belastbare winst. Een belastingplichtige kan zich alleen met succes beroepen op vertrouwen dat is gewekt door de vaststelling van een voorlopige aanslag, indien er sprake is van bijkomende omstandigheden die in redelijkheid de indruk hebben kunnen wekken dat de Inspecteur door het opleggen van die voorlopige aanslag uitdrukkelijk een bepaald standpunt heeft ingenomen. Gesteld noch gebleken is echter dat van dergelijke bijkomende omstandigheden sprake is.
4.13. Gelet op het vorenoverwogene is het gelijk ten aanzien van de eerste in geschil zijnde vraag aan de zijde van belanghebbende en ten aanzien van de tweede in geschil zijnde vraag aan de zijde van de Inspecteur, zodat moet worden beslist als hierna is vermeld.
5. Griffierecht
Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dient aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht te worden vergoed.
6. Proceskosten
Hoewel het beroep gegrond is, acht het hof geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Belanghebbende heeft namelijk niet verzocht om een proceskostenvergoeding en het hof is ook ambtshalve niet gebleken, dat zij voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
7. Beslissing
Het hof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- verklaart belanghebbende alsnog ontvankelijk in haar bezwaar;
- handhaaft de aanslag;
- gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 232,-; en
- wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht moet vergoeden.
Aldus gedaan door P.J.M. Bongaarts, voorzitter, J.W. van der Voort en J. Swinkels, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 7 juli 2004
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 7 juli 2004
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen
van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus
70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden
uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.